Proces van intreden
Religieus word je niet zomaar. Er gaat een lang proces van bezinning en vorming aan vooraf. Op het moment dat iemand zich afvraagt of het leven als religieus iets voor hem of haar kan zijn, zal hij / zij dat eerst verder moeten onderzoeken. Dat kan door het bezoeken van een gastenverblijf in een klooster, door deelname aan kennismakings- en oriëntatieweekenden en door gesprekken te voeren met bijvoorbeeld een geestelijk begeleider. Soms is mogelijk om voor een wat langere periode in een klooster mee te leven om te onderzoeken of dit de weg is die iemand wil gaan.
Zuster Esther van de Clarissen in Megen vertelt in dit filmpje van katholiekleven.nl hoe dit proces bij haar gemeenschap verloopt. Het proces en met name de tijdsduur is niet bij elke gemeenschap hetzelfde, maar bevat wel dezelfde elementen.
Postulaat en noviciaat
Als iemand echt denkt dat toetreden tot een bepaalde religieuze gemeenschap zijn of haar weg is en ook de overste van deze gemeenschap ziet dat zo volgt het postulaat. Het is een eerste vormings- en kennismakingsperiode van meestal een jaar. Je gaat in de gemeenschap wonen en zoveel mogelijk het dagelijkse leven meemaken. Als na dat jaar zowel de kandidaat als de gemeenschap, het gevoel hebben dat iemand in de gemeenschap zijn weg kan vinden, volgt het noviciaat. De kandidaat-religieus begint dan aan een uitgebreidere vormingsperiode waarin veel wordt geleerd over het leven als religieus, de geschiedenis en regels van deze gemeenschap en hun spiritualiteit. Vaak ontvangt de novice dan ook zijn of haar habijt. In andere gemeenschappen is er onderscheid in kleding voor novicen en ingetreden leden. Dan ontvang je bijvoorbeeld een gebedsmantel pas in een latere fase. Het noviciaat duurt vaak een of twee jaar. Voor sommige ordes en congregaties vindt deze periode niet plaats in het betreffende klooster zelf, maar in een internationaal noviciaat. Een plek waar samen met andere novicen deze vormingsperiode wordt gevolgd.
Professie
Als na deze periode de wens om in te treden er nog steeds is en ook de gemeenschap verder wil met deze novice, volgen de eerste of tijdelijke geloften. Door het afleggen van deze geloften treedt iemand daadwerkelijk in in de religieuze gemeenschap en wordt er lid van. Deze eerste geloften wordt ook wel de tijdelijke professie genoemd. Soms krijgt deze persoon een nieuwe kloosternaam. De tijdelijke geloften zijn vaak voor een periode van twee of drie jaar. Ook in deze fase is er nog sprake van vorming en studie. Het kan zijn dat iemand na de eerste periode van tijdelijke gelofte nog niet definitief ‘ja’ kan of wil zeggen tegen de gemeenschap. Dan kan een verlenging van de tijdelijke geloften volgen voor opnieuw een periode van twee of drie jaar.
Uiteindelijk volgt de eeuwige professie: de religieus en de gemeenschap zeggen definitief ‘ja’ tegen elkaar. Je treedt definitief in en wordt volwaardig lid van de gemeenschap met alle rechten en plichten die daarbij horen.
Geloften
Bij het moment van intreden legt een religieus drie geloften af. Deze worden ook wel de Evangelische raden genoemd. Deze zijn afkomstig van de raadgevingen die Jezus heeft gegeven om Hem na te volgen. Het zijn: de vrijwillige armoede, de volmaakte zuiverheid en de gehoorzaamheid. Religieuzen verplichten zich door geloften tot het onderhouden van de evangelische raden.
- Vrijwillige armoede betekent dat een religieus afziet van eigen bezittingen. Inkomsten en bezittingen zijn voor de orde of congregatie en worden op die manier gezamenlijk gedeeld. Daarnaast betekent het dat religieuzen proberen sober te leven.
- Gehoorzaamheid wil zeggen dat de broeder of zuster gehoorzaam is aan zijn of haar overste en zich ten dienste stelt van de gemeenschap.
- Volmaakte zuiverheid, ook wel de gelofte van kuisheid genoemd, wil zeggen dat een religieus geen relatie aangaat met een andere persoon. Hij of zij geeft zijn leven aan God.
- Bij monniken en monialen komt hier nog een vierde gelofte bij. De gelofte van de stabilitas loci. Dit betekent dat je voortaan verblijft op deze plaats. Je leven en werken vinden zoveel mogelijk plaats in het klooster of de abdij.