Broeder Gerard Mathijsen (1937) is benedictijn in de Sint-Adelbertabdij van Egmond-Binnen. Van 1984 tot 2020 was hij daar abt. Hij geeft antwoord op de vraag: ‘Broeder, wie ben je?’
In de ruim 60 jaar van mijn leven als monnik is er veel gebeurd en veel veranderd. Wat bleef was het dagelijkse koorgebed, in vereniging met alle gebeden wereldwijd, en voor alle noden van onze wereld. Wat bleef was de verbondenheid met eigen broeders in een monastieke gemeenschap, en met een wijde kring van betrokken mensen. Daarin probeer ik nog iedere dag een bescheiden steentje bij te dragen, mij steeds meer bewust veel meer te ontvangen dan ik vermag te geven. In een tijd van transitie zoals de onze zijn er altijd mensen met een nostalgisch verlangen naar een verleden dat zij als ideaal zien, en anderen voor wie de ontwikkelingen te langzaam gaan. Zelf waardeer ik het vòòrconciliaire tijdperk nog even te hebben geproefd, maar zonder daaraan nostalgische herinneringen te koesteren. De tijd was rijp voor veranderingen. Nog minder rammel ik aan de hekken die de toekomst die voor ons ligt gesloten houden. Vernieuwing van ons leven moet geen eigen maaksel zijn, maar vrucht van de Geest, voortkomend uit de bekering waartoe het evangelie uitnodigt. “Luister” is het eerste woord van de Regel voor monniken. “Luister” naar de uitdagingen van deze tijd, waarin de mens op zoek is naar zijn ziel, op zoek naar zin. De uitdagingen van nu begrijpen en beantwoorden, in dankbaarheid en vertrouwen.
De maatschappij waarin wij leven is vol spanning en onrust, er is angst en woede. Een abdij heeft de roeping te midden van dat alles een plaats van vrede te zijn, een verwijzing naar de liefde en de zorg van de Eeuwige, een stamelend antwoord op zijn goedheid, met hart en ziel verbonden met onze broeders en zusters dichtbij en veraf. In onze tijd ontdekken wij ook meer dan voorheen het belang van een goed gebruik van de materie, onze opdracht om de natuur niet uit te buiten maar met eerbied en zorg te beheren. De monniken vertrouwen bij dat alles niet op eigen kracht, maar steunen op de inspiratie van hun voorgangers en zoeken de samenspraak met tijdgenoten. Hun voornaamste levensbron is de viering van de eucharistie. Deze viering van de eucharistie is door de liturgische vernieuwingen na Vaticanum II aanzienlijk vereenvoudigd en transparanter gemaakt. In een detail van de viering vind ik dat treffend uitgedrukt. Alvorens te communiceren voltrekt de priester de fractio en de commixtio, waarbij de celebrant een klein stukje van het geconsacreerde brood in de kelk laat vallen. Dit is een oeroude ritus waarvan verschillende verklaringen worden gegeven. Oorspronkelijk zou het gaan om een partikel, een stukje van het heilig brood dat de bisschop deed toekomen aan de priesters in zijn diocees en aan de bisschoppen met wie hij communio onderhield, en dat gebruikt werd in een volgende Mis, om zodoende de continuïteit van het éne offer aan te geven. Verbondenheid door de tijd heen, met verleden en toekomst, en met tijdgenoten, medegelovigen, medepelgrims. Wat in deze ritus wordt uitgedrukt, en voor een deel mysterie blijft, is wat mij trekt en boeit in het leven als monnik. Het besef samen op weg te zijn, deel te mogen uitmaken van de gemeenschap die Jezus met zich verenigt, wereldwijd, en erfgenaam van de verworvenheden van voorbije generaties, niet overgeleverd aan de waan van de dag. Gedragen door een traditie, maar tevens pelgrim naar een onbekende toekomst, geleid door het Woord van de Schrift en in de verbondenheid van de éne Kerk. Zo geven we het gist voor het dagelijks brood weer door.