Internationalisering in monastieke gemeenschappen

Broeders aan het werk in bakkerij Abdij Koningshoeven
Foto: Abdij Koningshoeven

Ook in het monastieke leven is al langere tijd een ontwikkeling gaande naar grotere internationaliteit. Dit hangt net zoals in andere gemeenschappen van religieuzen samen met de globalisering en digitalisering van onze 21e -eeuwse samenleving. Meerdere monastieke gemeenschappen in Nederland hebben momenteel leden uit het buitenland, waaronder ook leden van niet-Europese afkomst.

Veel aspecten van intercultureel samenleven die in de andere secties van dit vademecum aan de orde komen, zijn ook van toepassing op gemeenschappen van contemplatieve kloosterlingen. Maar het specifieke karakter van het monastieke leven, met name het besloten karakter ervan, maakt dat het interculturele proces binnen deze gemeenschappen eigen accenten heeft. In deze sectie worden deze punten beschreven en delen we adviezen en suggesties vanuit de praktijk van enkele monastieke gemeenschappen.

Van uniformiteit naar universaliteit

Veel monastieke ordes verspreidden zich na hun stichting over verschillende landen. Eenheid in levenswijze was voor de stichters de band die alle huizen met elkaar verbond. Overal volgde men dezelfde levenswijze, d.w.z. dezelfde regel, liturgie en gebruiken. Hierdoor maakte het niet uit tot welk volk, ras of taal je behoorde. Deze uniformiteit kon lange tijd worden volgehouden aangezien de kloosters zich enkel in de westerse wereld bevonden.

Een aantal ordes nam de oproep van Pius XII om het contemplatieve leven over te brengen naar de kerken in de missielanden zeer serieus. Er werden in allerlei landen op het zuidelijk halfrond kloosters en abdijen gesticht. Deze nieuwe gemeenschappen stonden open voor roepingen uit het eigen land. Maar lange tijd bleven de Europeanen de touwtjes strak in handen houden. Zo moesten novicen vaak in Europa hun noviciaat doen. In feite waren kloosters op het zuidelijk halfrond vaak Europese kloosters met een Europese leiding, met een aantal broeders of zusters uit het missieland. Een zeker wantrouwen ten opzichte van de capaciteiten van mensen uit het missieland speelde daarbij soms een rol.

Het numerieke zwaartepunt van de Kerk is in de tweede helft van de 20e eeuw verschoven naar het zuidelijk halfrond. In veel landen daar groeit en bloeit het religieuze leven volop. Ook het monastieke leven heeft er wortel geschoten. Daarmee is ook de gelijkwaardigheid binnen monastieke verbanden gegroeid. Soms doen kloosters in Nederland tegenwoordig een beroep op de eigen orde om ondersteuning en hulp vanuit zuidelijke landen in periodes waarin de gemeenschap te klein is geworden. Soms speelt daarbij ook de overweging mee om jonge monniken uit andere landen kennis te laten maken met het monastieke leven in Europa.

E-knocking

Een ander element in de groei naar internationalisering is het zogenaamde e-knocking, d.w.z. kandidaten die zich niet meer aan de poort van het klooster aanmelden maar via internet. Veel monastieke gemeenschappen besteden aandacht aan digitale presentie in de wereld middels een eigen website, sociale media en digitale nieuwsbrieven. In een samenleving waarin gezien worden erg belangrijk is, is deze digitale presentie steeds belangrijker geworden. Dankzij het internet is het gemakkelijk voor kandidaten buiten onze landsgrenzen om contact te leggen met een kloostergemeenschap in Nederland.

Men kan zich de vraag stellen of men kandidaten van buiten de Benelux wil opnemen of dat men hen doorverwijst naar kloosters in hun eigen land of omgeving. Als dat een probleem of onmogelijk is, kan men de keuze maken de kandidaat uit te nodigen voor een langdurige stage om kennis te laten maken. Belangrijk is dat er vooraf gesprekken plaatsvinden, bijvoorbeeld via Zoom of Skype. Ook is het zaak referenties te vragen. Het zelf regelen van een visum is vaak een goede toets of de kandidaat werkelijk gemotiveerd is.

Vragen die vooraf beantwoord moeten worden

De belangrijkste vraag die de ontvangende gemeenschap zich in alle eerlijkheid moet stellen is waarom men mensen uit andere landen en culturen uitnodigt om zich aan te sluiten. Als het louter en alleen maar gaat om overleven, dan is het gedoemd te mislukken. In de praktijk hebben monastieke gemeenschappen vaak al de nodige contacten met medereligieuzen uit andere delen van de wereld. Soms komen kloosterlingen uit andere landen naar Nederland om uit te rusten, te ‘herbronnen’ of anderszins. Vaak leidt dit tot een vruchtbare uitwisseling tussen gemeenschappen. Daaruit ontstaat soms het idee om elkaar te helpen het gemeenschapsleven voort te zetten.

Voordat een gemeenschap de stap zet om buitenlandse leden uit te nodigen, zal het zich goed moeten laten informeren wat het betekent om een multiculturele gemeenschap in het klein te zijn en wat daar allemaal bij komt kijken. Als er echte openheid is en bereidheid van elkaar te leren, dan kan deze stap vruchtbaar zijn voor alle betrokkenen.

Er zijn verder ook een aantal praktische vragen die vooraf beantwoord moeten worden wanneer men broeders of zusters uit een andere gemeenschap opneemt:

  • Neemt men novicen op of niet? Als de ontvangende gemeenschap geen initiële vorming kan aanbieden, moeten kandidaten het noviciaat en de periode van tijdelijke geloften in hun eigen klooster doormaken.
  • Verplaatst men de stabiliteit of niet? Blijft de kloosterling die uit het buitenland komt, lid van het klooster van intrede of niet?
  • Is het verblijf voor een beperkte periode of voor onbepaalde tijd?

Thuis raken in de gemeenschap en samenleving

Kloosterlingen die uit het buitenland komen zijn vrijgesteld van de verplichting tot inburgering. Zij verrichten immers geen pastoraal werk. Maar ook voor hen is een goede kennis van de Nederlandse taal en situatie essentieel. Evenals voor actieve religieuzen is het wenselijk dat zij al in het eigen land beginnen met de studie van het Nederlands en zich oriënteren op de maatschappelijke en kerkelijke situatie in Nederland.

Om een taal goed te leren is veel oefening nodig met veel verschillende mensen. Dat kan moeilijk te realiseren zijn in een gemeenschap waar weinig wordt gesproken en waar men in grotere beslotenheid leeft. Een ander obstakel bij het leren van de taal kan zijn dat men Engels, Duits of Frans blijft spreken met de buitenlandse medebroeder of -zuster.

Een van de moeilijkheden kan zijn dat de nieuwkomers gevormde monniken of monialen zijn. Het aanpassen aan nieuwe vormen kan dan een probleem geven. Als de kloosterling onder het gezag blijft vallen van het klooster waar hij of zij is ingetreden, kan acceptatie van autoriteit in de nieuwe gemeenschap een probleem zijn.

De cultuurverschillen kunnen heel markant zijn. Dat uit zich in allerlei dingen: gevoel voor hiërarchie (respect voor ouderen en mensen in gezagsposities), eten, devotie. De verschillen vergen veel aanpassingen en incasseringsvermogen van beide kanten.

Het is als ontvangende gemeenschap goed om weet te hebben van het land en de gemeenschap waar mensen vandaan komen. Vaak besteedt men gezamenlijk aandacht aan de cultuur, geschiedenis en gewoonten van elkaars land. En om die reden bezoeken leidinggevenden en andere leden van kloostergemeenschappen zo mogelijk de kloosters waar medebroeders en -zusters vandaan komen. Zo bouwt men een band op tussen de zendende en ontvangende gemeenschap.

“Je kan de ander niet zo makkelijk veranderen. Erken dat de ander anders is. Hun kamers bijvoorbeeld, richten ze zo in als ze thuis gewend waren. Wij Nederlanders hebben een sobere stijl, die zij niet zo makkelijk overnemen. Ruimte is het sleutelwoord. Je moet de nieuwe zusters ruimte geven, en je moet ruimte in jezelf creëren. De tijd nemen voor het proces; de andere cultuur accepteren.” zuster Lucia van Steensel OCD

Het charisma dat verbindt

Niet alleen bij verschillen van cultuur, maar ook van karakters, is het behulpzaam om telkens weer het charisma van de gemeenschap centraal te stellen en met elkaar de vraag te bespreken: “Ben ik/ zijn wij bereid om ons karakter te laten omvormen in dienst van het charisma tot welzijn van anderen? Of blijf ik vasthouden aan mijn eigen ik?” De leidinggevende moet iedere keer opnieuw het gesprek rond het gedeelde charisma openhouden en zo ruimte scheppen voor eenheid in verscheidenheid.

Een internationale contemplatieve gemeenschap kan een geweldig evangelisch getuigenis afleggen van het charisma van bidden en werken in één gemeenschap. Als monniken en monialen al niet rond Jezus Christus samen kunnen leven, bidden en werken in een gemeenschap, hoe kunnen wij dat dan van de samenleving verwachten?

Conclusies en aanbevelingen

  • Houd goed voor ogen wat men beoogt wanneer buitenlandse leden worden uitgenodigd. De vraag naar de betekenis van het eigen charisma is richtinggevend.
  • Spreek met de zendende gemeenschap over vragen als: het opnemen van novicen of niet; het verplaatsten van de stabiliteit of niet; is het verblijf voor een beperkte periode of voor onbepaalde tijd?
  • Zorg wanneer kandidaten uit andere landen zich langs digitale weg aanmelden voor een goede communicatie vooraf. Dat kan via online gesprekken. Neem de tijd voordat men een beslissing neemt over intrede. Men kan de kandidaat bijvoorbeeld uitnodigen voor een langdurige stage om kennis te laten maken.
  • Stimuleer de buitenlandse medereligieuzen om al in eigen land te beginnen met de studie van het Nederlands en een oriëntatie op de maatschappelijke en kerkelijke situatie in Nederland.
  • Zorg ervoor dat de buitenlandse medereligieuzen hier in Nederland goede taalles krijgen en genoeg mogelijkheden om de Nederlandse taal in de praktijk te brengen.
  • Cultiveer de band met de zendende gemeenschap, bijvoorbeeld door aandacht te schenken aan de cultuur en gewoonten, zo mogelijk ook door onderlinge bezoeken.