Een goede kennis van taal en cultuur zijn het fundament van welke inzet dan ook in de Nederlandse kerk en samenleving. De ervaring leert dat het veel tijd en moeite kost om de Nederlandse taal goed te leren en om begrip op te brengen voor de Nederlandse manier van doen en denken.
In de eerste sectie van dit hoofdstuk wordt de cultuurschok van nieuwkomers beschreven en wordt gewezen op het belang van inculturatie en interculturaliteit. De tweede sectie gaat over het leren van de taal en het proces van inburgering. De derde sectie gaat over de begeleiding van zowel individuele leden als gemeenschappen.
I. Leren omgaan met culturele verschillen
Cultuurschok
Buitenlandse religieuzen moeten veel loslaten wanneer ze zich in Nederland vestigen. Veel is zo anders: het klimaat, de eetgewoontes, het omgaan met gastvrijheid, de plek van de eigen familie, de manier waarop beslissingen worden genomen, de manier van bidden, het liberale denken. De overgang naar een sterk geseculariseerde samenleving is een uitdaging. Hun identiteit als pater, zuster of broeder staat in Nederland ter discussie. Ze moeten het oude beeld dat ze hadden van hun religieuze status loslaten, want daar hebben mensen in Nederland vaak weinig boodschap aan. Van polarisatie in de kerk, van liberale opvattingen over allerlei religieus-ethische, maatschappelijke en sociale kwesties begrijpen ze aanvankelijk weinig of niets.
Het gevaar bestaat dat de nieuwkomer te snel oordeelt over de nieuwe situatie, zonder veel begrip of waardering voor de ontwikkelingen binnen de Nederlandse context. Maar als buitenlandse religieuzen hier missionair en pastoraal werk gaan verrichten, zullen ze moeten leren zo’n negatieve houding t.a.v. de Nederlandse cultuur en kerk, gewoonten en gebruiken bij te stellen.
In Nederland zetten veel vrijwilligers zich op allerlei manieren in voor een betere wereld en voor kwetsbare mensen: zieken, ouderen, daklozen, vluchtelingen. Bij rampen geven veel Nederlanders genereus aan goede doelen. Er zijn veel professionele organisaties die zich bekommeren om de meest behoeftigen, dichtbij of ver weg. Dat valt de buitenlandse religieuzen ook op.
Uitdrukkelijke aandacht voor de positieve kanten van onze geseculariseerde cultuur en de rol van religie daarin (een geloof dat niet gekoppeld is aan machtige religieuze instituten en dienstbaar is aan de samenleving) kan de cultuurschok helpen verzachten. Lees bijvoorbeeld gezamenlijk het boek: ‘Geloof en godsdienst in een geseculariseerde samenleving’, van mgr. Jozef De Kesel, uitgegeven door Halewijn, 2021. ISBN 9789085285885
“Als vreemdeling heb je alleen maar ‘levensvatbaarheid’ als je zelf relaties gaat maken met ‘het hier’ waar je nu bent, en met respect kennis maakt met de omgeving waar je bent aangeland. Treed naar buiten! Leer te houden van het land waar je woont. Sluit je niet op in je eigen kleine wereldje.” toespraak van p. Theo Vergeer OFM tijdens KRL 2003
Culturele botsingen binnen de eigen gemeenschap
Niet alleen klimaat, cultuur, maatschappij en kerk zijn anders, maar ook de eigen congregatie of orde. De oecumenische instelling van veel Nederlandse medereligieuzen en hun opvattingen over allerlei religieuze, ethische en sociale kwesties, zijn nieuwkomers in het begin vaak vreemd.
Het verschil in mentaliteit tussen westerlingen (vaak erg doelgericht, zakelijk) en mensen uit het Zuiden (meer persoonsgericht) kan een bron van moeilijkheden zijn binnen een internationale gemeenschap. Naast culturele diversiteit spelen ook generationele verschillen een rol. De oudere generatie van Nederlandse religieuzen heeft soms de neiging de jongere, buitenlandse leden wat kleinerend tegemoet te treden, ook al zijn laatstgenoemden vaak helemaal niet zo jong. Een complicerende factor is dat de buitenlanders vaak meegekregen hebben respect te tonen voor ouderen.
Buitenlandse religieuzen merken wel eens op dat hun Nederlandse medereligieuzen geneigd zijn te denken het beter te weten en zo gesprekken te domineren. Daardoor beletten zij de leden uit het Zuiden om initiatieven te ontplooien. Sommigen merken zelfs op dat men zich soms meer een object van hulp voelt dan een subject dat in staat is hulp te geven. Het is essentieel dat men de jongere medereligieuzen ruimte geeft om zaken op eigen manier op te pakken en initiatieven te nemen.
Contact met de eigen wortels
Veel buitenlandse religieuzen hebben sterk de behoefte af en toe onder landgenoten te verkeren, de eigen taal te spreken, gerechten te eten die men van huis uit kent. Het is goed dat er momenten zijn van identiteitsbeleving, om de vertrouwdheid met landgenoten en eigen tradities te beleven. Het verlicht de eenzaamheid die iedereen wel eens voelt. De moedertaal is en blijft toch de taal van het eigen hart.
Tegelijk is hier een waarschuwing op zijn plaats. Het is voor nieuwkomers verleidelijk om vaak de eigen culturele sfeer op te zoeken. Dat kan het inculturatieproces in de weg staan. Ook de huidige communicatiemiddelen kunnen een belemmering vormen om echt thuis te raken in Nederland. Spreek hierover met elkaar en spreek elkaar hier op aan.
Inculturatie als voortdurend proces
De culturele schok kan maanden en zelfs jaren duren, en kan zich ook herhalen. Het is in deze periode belangrijk dat men de buitenlandse medereligieus laat voelen deel uit te maken van de gemeenschap, de plaatselijke setting en de plaatselijke kerk.
Buitenlandse religieuzen die al langere tijd in Nederland zijn, beschrijven een ontwikkeling die gaat van aanpassing naar acceptatie van de eigenheid. De eerste jaren steekt men veel energie in het leren van de taal en de nieuwe cultuur. In deze beginperiode neigt men ertoe zich zoveel mogelijk aan te passen. Pas later, wanneer mensen zich minder onzeker voelen over hun omgeving en hun eigen functioneren daarbinnen, lukt het om de ‘aanpassingsneigingen’ van zich af te schudden. Men leert accepteren dat men in sommige opzichten anders is, met een buitenlands accent, met een eigen culturele achtergrond. En men ontdekt dat men vanuit eigen achtergrond en persoonlijkheid nieuwe dingen kan inbrengen hier, en dat dat voor iedereen een verrijking kan betekenen. Het kost pijn en moeite om zover te komen. Maar deze religieuzen geven ook aan dat ze in dit hele proces een enorme groei hebben doorgemaakt als mens. De ervaringen in een andere cultuur en een ander land geven een bredere visie op het leven. Het maakt dat men dingen gemakkelijker relativeren kan.
Van multicultureel naar intercultureel
Een internationale of multiculturele samenstelling van de gemeenschap betekent niet automatisch dat er een vruchtbare interactie is tussen de verschillende culturen binnen een gemeenschap. Integratie moet van beide kanten komen. Wie aanpassing alleen van de buitenlandse religieuzen vraagt, ziet over het hoofd dat de ontvangende Nederlandse gemeenschappen zich ook moeten aanpassen om plaats te maken, niet alleen letterlijk maar vooral figuurlijk, voor de buitenlandse leden. Het vergt een grote fijngevoeligheid om in een overgangsfase goed om te gaan met machtsverhoudingen. Dominantie van een bepaalde culturele groep – numeriek, in het bezetten van verantwoordelijke posten, in het beheren van materiële middelen – staat een vruchtbare interculturele interactie in de weg. Het is belangrijk dat men zich bewust is van eigen racisme en culturele vooroordelen.
Een diverse samenstelling van een gemeenschap kan voorkomen dat één bepaalde nationaliteit de overhand krijgt. De ervaring leert ook dat religieuzen met missionaire ervaring in het buitenland een belangrijke rol kunnen spelen in een internationale groep, aangezien zij zelf ervaren hebben wat het betekent om een vreemdeling te zijn en hebben geleerd om te gaan met culturele verschillen.
Tony Gittins CSSp heeft vanuit de praktijk van internationale gemeenschappen een verhelderend artikel geschreven over interculturaliteit in het religieuze gemeenschapsleven. Hij schrijft dat leden van eenzelfde communiteit, die zijn verenigd door eenzelfde geloof en een gemeenschappelijke roeping en visie delen, geroepen zijn om in een gezamenlijke inzet uit de culturele diversiteit in hun communiteit iets nieuws te scheppen. En wel een ‘thuis’ waar eenieder, zonder de kern van zijn eigen cultuur te verliezen, bereid is uit zijn eigen ‘comfortzone’ te treden en zich te laten veranderen door de aanwezigheid van de ander. Klik voor het hele artikel: Intercultureel leven als roep tot bekering
II. Taalstudie en inburgering
Het belang van het leren van de Nederlandse taal kan niet genoeg worden benadrukt. Het gaat er niet alleen om de woorden en grammatica te leren, maar ook de context waarin deze worden gebruikt: de gewoonten en gebruiken. Woorden gaan samen met gebaren, gelaatsuitdrukkingen, lichaamstaal, oogcontact en stembuigingen die ook geleerd moeten worden voor doeltreffende communicatie. Dat leert men het beste in de omgang met mensen. Daarom is het belangrijk ontmoetingen aan te gaan met Nederlanders, hen te leren kennen en hen te leren waarderen. Het is goed de buitenlandse medereligieuzen aan te moedigen erop uit te trekken en betrokken te raken bij activiteiten in de parochie, wijk of elders. De verplichte inburgeringcursus is voor velen een reële hulp. Het kan helpen enige tijd mee te leven met een familie of in een gemeenschap met Nederlandse religieuzen. Veel kan men leren van een kind dat er niet om geeft een zin zo vaak als nodig te herhalen.
Goede taalscholen zijn nodig voor de basiskennis. Maar deze zijn soms lastig te vinden. Het cursusaanbod is beperkt of erg duur. Veel taalscholen zijn gericht op laaggeschoolden (tot niveau A2). In de meeste gevallen moet het streefniveau B2 zijn.
Sommige instituten stimuleren hun buitenlandse leden om verdere studies te volgen op grond van hun interesses en van wat de congregatie nodig heeft: pastoraal werk, maatschappelijk werk, theologie, boekhouding, IT, enz. Door studie leren ze ook de taal beter en leren ze meer over de situatie van de Nederlandse kerk en samenleving. Het geeft de buitenlandse religieuzen ook een intellectuele of geestelijke ‘bagage’ die meegenomen kan worden bij een eventuele terugkeer naar eigen land en daar vruchtbaar gemaakt kan worden.
Als voorbeelden van hoe een taal- en inburgeringstraject eruit kan zien, zijn aan het eind van dit hoofdstuk de oriëntatieprogramma’s van de Spiritijnen en Missiezusters Dienaressen van de H. Geest als bijlage opgenomen.
Ontmoeting en overleg met leden van andere congregaties
De KNR organiseert verschillende bijeenkomsten voor jongere religieuzen: atelierdagen voor vormingsverantwoordelijken (twee maal per jaar) en andere bijeenkomsten van en voor jongere religieuzen rond verschillende thema’s. Hieraan nemen ook veel buitenlandse religieuzen deel. Het zijn momenten om medereligieuzen, Nederlanders en buitenlanders, te ontmoeten en ideeën en ervaringen uit te wisselen. Bijeenkomsten met anderen, waaronder ook buitenlandse religieuzen die lid zijn van een andere congregatie of orde, bieden veel herkenning. Men heeft soortgelijke ervaringen en kan van elkaar leren. Op de website van de KNR staat onder ‘agenda’ een overzicht van bijeenkomsten.
In het Beraad Missionarissen in Nederland (BEMIN) wisselen leden ervaringen uit en bespreken zij onderwerpen omtrent buitenlandse missionarissen en hun missie in Nederland, zoals: missionair pastoraat, migrantenpastoraat, vorming en begeleiding, kloof oud/jong, enz. Zo is o.a. de Leergang Kerkelijke Inburgering van het NIM tot stand gekomen. Deze beoogt buitenlandse missionarissen bekend te maken met de geschiedenis en actuele situatie van religie, kerk en missie in Nederland. U kunt informatie hierover opvragen via: nim@nim.ru.nl
III. Begeleiding op individueel en gemeenschappelijk niveau
Begeleiding van individuen
Het is raadzaam dat men kort na aankomst met de nieuw gekomene een aantal praktische zaken bespreekt over het communiteitsleven, hoe zaken geregeld zijn, welke taken er zijn, wat van hem of haar verwacht wordt, ook wat betreft taalstudie, inburgering en wat men volgens de IND wel of niet mag. Het is enerzijds nodig goed naar hun eerste ervaringen te luisteren. Maar de ervaring leert anderzijds ook dat men naar hen toe duidelijk moet zijn over wat men van hen verwacht. Ook hebben de nieuwkomers op z’n tijd aanmoediging en bevestiging nodig, zodat ze voelen dat ze gewaardeerd worden en dat ze het goed doen.
Goede begeleiding is uiterst belangrijk. Vaak zorgt een instituut ervoor dat er een persoonlijke begeleider is (van buiten de communiteit) met wie de buitenlandse religieus kan bespreken wat hij of zij op het hart heeft, wat deugd doet of waar men tegenaan loopt.
Soms reageren nieuwkomers allergisch als ze over begeleiding of stagelopen horen. Ze hebben vaak net hun opleiding afgesloten en gaan ervan uit klaar te zijn voor hun missionaire taak. Het gaat echter niet om begeleiding in de zin van een leer- of vormingsproces, maar om een persoonlijke begeleiding waarin men gestimuleerd wordt de kerkelijke en maatschappelijke inburgering (in de breedste zin van het woord) te verwerken en integreren.
Verkenning van regio en land
Sommige congregaties sporen hun nieuwkomers aan om Nederland te blijven verkennen door hen een fiets te geven om de omgeving te verkennen. Soms zorgt men voor een jaarkaart van de NS en gaan de nieuwkomers er minstens eens per maand op uit om Nederland te verkennen.
Voor veel buitenlandse religieuzen is de band met het bisdom waar ze deel van uitmaken belangrijk. Het is daarom goed dat zij kennis maken met de lokale kerkelijke leiders en met de bisschop of vicaris-generaal van het bisdom. In het geval van priesterreligieuzen kan een officiële benoemingsbrief van de bisschop het gevoel van behoren tot de lokale kerk bevestigen.
Om de nieuwkomers te helpen met het leren kennen en begrijpen van de nieuwe leef- en werkomgeving kunnen regelmatig informatiebijeenkomsten worden georganiseerd: over de geschiedenis en actuele situatie van kerk en missie in Nederland, geschiedenis van de Nederlandse provincie van het instituut; over communiteitsleven, financiën, gastvrijheid, liturgie en gebed, identiteit als religieus/ priester, rol van leken, werken in een team, missionair pastoraat, preventie grensoverschrijdend gedrag, enz.
Begeleiding van de gemeenschap
De gebruikelijke gang van zaken binnen een communiteit kan door de komst van buitenlandse medereligieuzen ingrijpend veranderen. Eenzelfde spiritualiteit is geen garantie voor de eenheid binnen een communiteit, aangezien ieder zijn of haar eigen manier heeft om deze vorm te geven. Lang niet alles zal vanzelfsprekend meer zijn; het vieren van verjaardagen b.v. heeft in sommige culturen geen betekenis. De manier waarop men invulling geeft aan de drie geloften kan verschillen. Terwijl voor Nederlandse religieuzen tweedehands spullen een uiting kunnen zijn van hun evangelische soberheid, hebben buitenlandse religieuzen in het begin soms moeite met tweedehands spullen. Sommige Nederlandse religieuzen merken op dat hun buitenlandse medereligieuzen op het persoonlijke vlak heel spontaan en informeel zijn, maar dat zij op het vlak van liturgie en gemeenschapsstructuren juist heel formeel zijn. Men houdt strakker vast aan formele gezagsverhoudingen. Men vindt het in Nederland allemaal te kaal, te protestants.
Zeker in het begin ontstaan er gemakkelijk misverstanden, soms veroorzaakt door de nog gebrekkige taalkennis of onbegrepen grapjes, soms ook door de Nederlandse directheid van spreken, en niet te vergeten door het verschil in leeftijd.
Culturele aandachtspunten binnen een internationale gemeenschap zijn o.a.:
- Taal: maak duidelijke afspraken over het gebruik van taal in een groep of communiteit. De Nederlanders moeten erop bedacht zijn dat de ander hen ook echt verstaat. In veel zuidelijke culturen bestaat de neiging om uit beleefdheid of eerbied ‘ja’ te zeggen, ook al begrijpt men niet helemaal waar het om gaat of is men het er eigenlijk niet mee eens.
- Voedsel: geef de buitenlanders de mogelijkheid om met enige regelmaat het eigen voedsel te eten.
- Liturgische vormen: de tekenen en symbolen die men gebruikt moeten een afspiegeling vormen van de samenstelling van de groep.
- Familiebanden: deze wegen in veel zuidelijke culturen zwaarder dan in Nederland. Contact met de familie is zeer belangrijk.
Aandacht voor de onderlinge dynamiek in de gemeenschap
Een bijkomend, maar belangrijk aspect is dat de buitenlandse religieuzen gewend zijn aan het leven in grotere gemeenschappen. In Nederland zijn sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw vaak kleine gemeenschappen opgericht waar een heel andere dynamiek heerst. Ook dat vergt aanpassing.
Het zijn overigens vaak niet zozeer culturele verschillen, maar de spanningen tussen karakters en persoonlijkheden die de grootste problemen veroorzaken in een gemeenschap.
De aanwezigheid van een externe begeleider bij communiteitsgesprekken kan zeer behulpzaam zijn. De begeleider moet in staat zijn een open en veilige sfeer te creëren waarin de leden van de gemeenschap ook emoties durven uiten. De begeleider moet aandringen op openheid, ook ten aanzien van gevoelige kwesties. Als die er niet is, zal dat een gemeenschap opbreken.
Begeleiding op niveau van de provincie / regio
Instituten met meerdere internationale gemeenschappen in Nederland organiseren met regelmaat bijeenkomsten voor alle leden van deze gemeenschappen, samen met het provinciaal bestuur. Men evalueert het leven in de communiteiten en hun werkzaamheden, en men bespreekt onderwerpen en zaken die te maken hebben met hun pastorale en missionaire werkzaamheden.
Vaak is een lid van het provinciaal bestuur verantwoordelijk voor wat de internationale communiteiten betreft. De toekomst van het instituut en de inbreng van de internationale gemeenschappen heeft een belangrijke plaats op de agenda van bestuursvergaderingen en eilanddagen. Concrete zaken als taalcursussen, verblijfsvergunningen, inburgering, missionaire vorming enz. komen ter sprake in de vergaderingen.
Sommige instituten organiseren Europese bijeenkomsten voor alle jonge leden die in Europa werken. In deze bijeenkomsten delen zij hun ervaringen en worden onderwerpen besproken die voor hen actueel zijn.
Aandachtspunten voor het internationaal functioneren van het religieuze instituut
Binnen een religieus instituut in haar geheel heeft internationalisering gevolgen op vele verschillende vlakken. Vormingsverantwoordelijken binnen het instituut moeten erop toezien dat het internationale karakter steeds gevoed en ontwikkeld wordt. In de vorming van nieuwe leden kan erop worden gelet dat men als het even kan een tweede taal leert, desnoods door een tijdlang stage te lopen in een ander land.
Het is verder een goede zaak wanneer geschriften van de stichter of stichteres worden vertaald en daarmee toegankelijk gemaakt voor allen binnen het eigen instituut. Ook is het voor het instituut in haar geheel belangrijk om een duidelijk beleid te voeren op het vlak van de gemeenschappelijke taal die binnen het instituut wordt gebruikt: tijdens algemene kapittels, in verslagen en publicaties die voor het hele religieus instituut zijn bedoeld. Dit alles kost tijd, geld en energie, maar is wel van belang.
Wederzijdse verrijking
Het vergt moed en creativiteit om internationale communiteiten te vormen, ondanks alle verschillen; en deze verschillen te zien als een verrijking. Internationalisering is een waagstuk waarvan tevoren niet zeker is dat deze succesvol zal zijn. Maar veel betrokkenen geven ook aan dat het waagstuk voor hen de moeite waard is.
Een veel gehoorde opmerking van Nederlandse religieuzen is dat met de komst van buitenlandse medereligieuzen nieuwe vitaliteit als het ware de gemeenschap binnen stroomt. Spontaniteit en warmte zijn kwaliteiten die zij vaak noemen in verband met hun buitenlandse medereligieuzen. Vaak zijn de buitenlandse medereligieuzen in staat om vastgeroeste posities en patronen in het denken en vieren van de gemeenschap te doorbreken. Binnen veel van de geïnternationaliseerde instituten geeft men aan dat men de buitenlanders niet meer wil en kan missen.
Conclusies en aanbevelingen
Interculturaliteit
- Integratie moet van beide kanten komen, zowel van nieuwkomers als oudgedienden.
- Geef ruimte aan de eigenheid van de nieuwkomers. In praktische zin betekent dat bijvoorbeeld dat zij regelmatig gerechten die ze van thuis kennen op tafel krijgen, dat er in de liturgie aandacht is voor symboliek en gebruiken uit hun landen. Het betekent ook dat zij de kans krijgen om zaken op eigen manier op te pakken en initiatieven te nemen.
- Laat nieuwkomers, zeker in de moeilijke beginfase, voelen dat zij deel uitmaken van de gemeenschap en dat hun bijdrage welkom is.
- Wees je bewust van de machtsverhoudingen en dominantie van een bepaalde culturele groep. Een diverse samenstelling van een gemeenschap kan voorkomen dat één bepaalde nationaliteit de overhand krijgt.
Het leren van de taal
- Een goede taalcursus is nodig voor de studie van het Nederlands. Het streefniveau voor religieuzen die taken op zich nemen in samenleving of pastoraat is B2.
- Moedig buitenlandse medereligieuzen aan anderen te ontmoeten, betrokken te raken bij activiteiten in de congregatie, parochie, wijk of elders. Het kan helpen enige tijd mee te leven met een familie of in een gemeenschap met Nederlandse religieuzen.
- Maak duidelijke afspraken over het gebruik van taal in een groep of communiteit.
- Een studie of gedegen cursus kan helpen om de taal en de Nederlandse context beter te begrijpen.
Begeleiding
- Duidelijkheid is belangrijk. Bespreek met de nieuw gekomene welke taken er zijn, wat van hem of haar verwacht wordt, ook wat betreft taalstudie, inburgering en wat men volgens de IND wel of niet mag.
- Introduceer nieuwkomers in de lokale kerkelijke situatie, bijvoorbeeld door een ontmoeting te organiseren met de lokale kerkelijke leiders en met de bisschop of vicaris-generaal van het bisdom.
- Goede persoonlijke begeleiding is uiterst belangrijk voor de buitenlandse religieuzen. Het gaat om een luisterend oor en het helpen verwerken van de overgang naar de Nederlandse context.
- Organiseer regelmatig informatiebijeenkomsten om nieuwkomers op de hoogte te brengen van de geschiedenis en actuele situatie van de congregatie of orde, en van de kerk en missie in Nederland.
- De aanwezigheid van een externe begeleider bij communiteitsgesprekken is zeer behulpzaam. Hij of zij moet in staat zijn een open en veilige sfeer te creëren waarin de leden van de gemeenschap ook emoties durven te uiten.
- Moedig buitenlandse medebroeders of -zusters aan medereligieuzen van andere congregaties te ontmoeten, bijvoorbeeld door (studie)bijeenkomsten bij te wonen.
- Bespreek bij internationale bijeenkomsten van uw religieus instituut hoe men het internationale karakter kan voeden en ontwikkelen.
Enkele voorbeelden
Inburgeringstraject Spiritijnen
Stap 1:
Vrij snel na aankomst begint de nieuwe medebroeder met het leren van het Nederlands. Het duurt gemiddeld anderhalf tot twee jaar om het streefniveau (B2) of staatsexamen te behalen. Beheersing van dit niveau betekent dat men zich in de meeste situaties begrijpelijk kan uitdrukken en kan begrijpen wat er gezegd en geschreven wordt. Het blijft vervolgens wel zaak om het aangeleerde zoveel mogelijk in de praktijk toe te passen om tot verdere verbetering te komen.
Stap één van de taalstudie vindt plaats in een van de communiteiten met behulp van een privédocent en een medebroeder. Zij doen met de nieuwe medebroeder spreekoefeningen en laten hem kennis maken met de Nederlandse maatschappij. Het is voor hem tegelijkertijd een goede kennismaking met een Nederlandse communiteit. Verder zijn er mogelijkheden om zich te laten helpen door de andere medebroeders met het verstaanbaar lezen van de teksten en lezingen van de eucharistievieringen. Het verblijf in de communiteit duurt meestal drie maanden.
Het is raadzaam om tegen het einde van dit verblijf een gesprek te hebben met de nieuwe medebroeder over zijn verwachtingen en wensen voor het verdere inburgeringstraject: eventuele mogelijkheden van meelopen in parochie of inloophuis, kennismaking met de actieve communiteiten (tijdens weekends) en het nemen van rijlessen. etc.
Stap 2
Deze stap vindt plaats in de communiteit in Berg en Dal, van waaruit de nieuwe medebroeder de taallessen – van niveau A2 tot en met niveau B2 – volgt aan het taleninstituut van de Radboud Universiteit (of elders). Een privédocent neemt met hem de stof door en bereidt hem voor wat hij bij de examens kan verwachten. Het is van belang dat de privédocent contact heeft met de docent van het taleninstituut om de voortgang en eventuele problemen te bespreken.
Vanaf niveau A2 is het tijd om de nieuwe medebroeder in contact te brengen met Nederlandssprekende mensen. Dergelijke contacten zijn belangrijk om de op school geleerde theorie in de praktijk toe te passen. De mogelijkheden daarvoor zijn in de nabijgelegen parochiekerk van Cenakel (Heilige Landstichting) en/of in een opvang- of buurthuis. Het zal zijn motivatie bevorderen.
Na de taalstudie volgt een pastorale inburgeringstraining van enkele maanden, bedoeld als praktische en mentale voorbereiding op de nieuwe, toekomstige werkomgeving, die afwijkt van die in het moederland. De activiteiten hoeven niet (uitsluitend) op pastoraal vlak te liggen, maar de congregatie ziet de kennis en ervaringen die via een dergelijke training opgedaan worden wel als basis voor het verdere functioneren in kerkelijk Nederland.
Voor deze training is een parochie nodig en een goede begeleider die de nieuwe medebroeder introduceert, helpt en coacht. Het is de bedoeling dat de nieuwe medebroeder door middel van participatie kennis maakt met de dagelijkse werkpraktijk in een typisch Nederlandse context, de realiteit en impact daarvan zelf ervaart, ondergaat en leert handelen en reflecteren op het eigen functioneren daarbinnen.
Een geleidelijke opbouw van dit leerproces is wenselijk, van kennismaking naar observatie, naar meelopen, zelfstandig uitvoeren en evaluatie. Activiteiten die aan bod moeten komen zijn: voorbereiding op sacramenten, op voorgaan in diverse soorten diensten, zoals woord- en gebedsdiensten, uitvaarten; huisbezoeken, aandacht voor presentie-apostolaat als basishouding en werkwijze; diaconale activiteiten met aandacht voor missionaire aspecten; parochie-administratie en kerkrecht; samenwerken in een pastoraal team en met leken (overlegcultuur); en de persoonlijke interesse van de nieuwe medebroeder. De training biedt tevens de gelegenheid te leren een balans te vinden tussen het pastorale werk, het leven als religieus (binnen een communiteit en congregatie) en persoonlijke tijd.
De nieuwe medebroeder moet op de hoogte zijn van doel, aanpak en tijdsduur en zelf aangeven wat hij leren wil. Hij geeft in een kort verslag aan welke praktische pastorale werkervaring hij heeft. Van tevoren moet men met de contactpersoon binnen de parochie goed afspreken wat het doel en de wensen zijn van de congregatie en de nieuwe medebroeder. Samen wordt een activiteitenplanning opgesteld.
De evaluaties zijn bedoeld om de nieuwe medebroeder te helpen inzicht te krijgen in zijn functioneren en zijn ontwikkeling binnen een nieuwe omgeving. Maar ook om te ontdekken wat zijn sterke eigenschappen en zwakkere punten zijn. Dat vergt een open leerhouding, kunnen omgaan met opbouwende kritiek om daarna zichzelf verder te kunnen ontwikkelen.
Oriëntatie-programma Missiezusters Dienaressen van de Heilige Geest (SSpS)
Ons doel is: dat de zuster zich zo goed mogelijk thuis voelt en thuis raakt hier in Nederland. Vanaf 2003 en tot nu toe is Tilburg de thuisbasis voor nieuwkomers. Wanneer een nieuwe zuster naar onze provincie komt, ondernemen wij de volgende stappen:
1. Eerste taalschool is Jeroen Bosch in Vught voor basis Nederlands.
2. Ten tweede gaat de zuster naar de Universiteit Leiden voor niveaus 1 tot met 6, met het oog op het inburgeringsstaatexamen.
3. Nog tijdens de taalstudie worden de zusters geïntroduceerd bij de verschillende communiteiten en de verschillende werkzaamheden van de zusters, met name in parochie en binnen verschillende organisaties.
4. Zodra de zuster de taal onder de knie krijgt, heeft ze meer kansen om naar buiten toe te gaan.
5. Wanneer de zuster te kennen geeft dat ze verder wil studeren door een cursus of opleiding te volgen, dan geven we haar ook die kans zodat ze zich verder kan ontplooien qua taal en zich kan verdiepen in de Nederlandse kerk en maatschappij. De studie hangt van haar interesse af.
6. Hopelijk krijgt de zuster door deze studie ook de kans om te werken in een betaalde baan.
Het is onze ervaring dat de zuster die een cursus volgt, groeit in zelfvertrouwen, in taalvaardigheden, in sociale contacten, in haar persoonlijkheid, etc.